Herinneringen
Kees Wortel laat hier markante figuren de revue passeren die in langvervlogen tijden door Alkmaar zwierven, zoals marskramers, logementbewoners, landlopers, muzikanten, schooiers en andersoortige straattypen. Hij verhaalt eveneens over een politie-inspecteur, een dominee en andere min of meer bekende Alkmaarse ingezetenen uit een ver verleden.
————————————————————————————–
DE DOMINEE
Je hoort weleens mensen beweren dat vroeger alles beter was dan nu. Zij beweren dat er in het verleden betere schrijvers waren en dat men toen veilig ‘s avonds laat over straat kon lopen. In die jaren hadden we Indïe nog en was een dubbeltje een dubbeltje. De oudere mensen waren beleefd en hadden respect voor diegenen die boven hen gesteld waren. En jeugdigen waren bereid tot werken en jongeren hadden eerbied voor het gezag. Zij behandelden hun ouders niet als oud vuil en gaven zich niet over aan drankmisbruik en schaamteloze ontucht of zinloos geweld.
De meeste van die beweringen zijn niet erg juist. Ik geef een voorbeeld uit mijn Alkmaarse jeugd. Ik herinner mij een merkwaardig man. Mijn vriendjes en ik noemden hem ‘dominee Ruis’. Of dat zijn werkelijke naam was, wisten wij niet en of hij een echte dominee was, wisten wij evenmin.
Hij zag er in onze ogen wel zo uit: Hij droeg een versleten zwart confectie pak, had een smoezelig priesterboord om en droeg op zijn hoofd een zwarte deukhoed. Hij was immer gewapend met een zakbijbeltje. Waarschijnlijk woonde de ‘dominee’ bij ons in de buurt, want hij fietste bijna dagelijks door onze buurt. Hij zat enigszins voorover geleund op het zadel en de man fietste zo moeizaam en langzaam dat het ons verbaasde dat hij niet omviel. Zag hij kans om wat volk om zich heen te verzamelen, dan kwam het bijbeltje voor de dag en begon hij op zalvende toon een kapittel voot te lezen.
En of het nu uit het Oude, dan wel uit het Nieuwe Testament voortkwam, zijn slotwoorden waren altijd: ‘Vervul het Woord van Christus en hebt uw naasten lief gelijk uzelve’.
Waarop hij van onder zijn jas een pakje schrijfpapier te voorschijn haalde en dit ten verkoop aan bood. Blijkbaar lukte dit experiment veelvuldig, want elke avond was de ‘dominee’ te horen aan zijn nogal luidruchtge geluiden, vol zoete wijn.
Telkenmale wanneer de ‘dominee’ ons zag, trakteerde hij ons met een boosaardige stem op stichtelijke woorden en als hij was uitgetierd bood hij bidprentjes te koop aan. Wij waren daar uiteraard niet van gediend en riepen godslasterlijke woorden. De ‘dominee’ ontstak dan in grote woede en kwam ons achterna. Voor ons begon dan de pret, want we hadden dit vaker meegemaakt. We lokten de ‘dominee’ richting V&D in de binnenstad. Zwaaiend met gebalde vuist en schreeuwend fietste hij slingerend achter ons aan. Eenmaal in Vroom en Dreesman aangekomen brak er tumult uit, wanneer hij daar binnen alles en iedereen bedreigde met hel en verdoemenis. Wij ontkwamen natuurlijk in het gedrang.
Mijn vaststelling is dat het vroeger ook niet altijd koek en ei was en de jeugd was net zo brutaal als nu. Er zwierven talloze armoedzaaiers door de straten. Hieronder verhaal ik een en ander hierover. Over bijvoorbeeld verdwenen Alkmaarse venters, landlopers, schooiers en andersoortige straattypen.
——————————————————————–
KRESSER
In het begin van de vorige eeuw kwam Rein Bankert (1899-1971) veel in contact met diverse soorten straattypen. Zijn vader, Jacob Bankert, runde toentertijd een grossierderij aan het Groot Nieuwland. Omdat venters en marskramers het van deze artikelen moesten hebben, kwam de jonge Rein Bankert veel in aan raking met deze mensen. Op latere leeftijd beschreef hij deze markante mensen. Deze lieden gaven vaak aanleiding tot soms merkwaardige bijnamen zoals: de Bult, de Witte, de Dominee, de Toeter, Jantje Amerika, Bossche Griet, Heilige Antonius, Jan Slaparm, Kosie-Kosie, Jan-zonder-vest, de Poppenkop, Knopen Willem, Jan Kontjes (en tal van anderen).
Rein Bankert beschreef de laatste als volgt: ‘Tot een der onzindelijkste behoorde wel een zekere Kresser, luisterend naar de naam Jan Kontjes. Smeriger mens heb ik nimmer gekend. Een klein vies mannetje, die zich op een huppelende, stotende wijze voortbewoog, waarbij het kistje op zijn rug meedanste. Zo vuil en met ongedierte behept was deze mens, dat hij door een ieder geschuwd werd.
Toch kon hij verhalen vertellen met een ongebreidelde fantasie, waarnaar men geïnteresseerd kon luisteren. Het meeste was gelogen, maar voor jongensoren zeer boeiend.
Zeer laat, meestal vlak voor sluitingstijd (in die jaren 10 uur ‘s avonds) kwam hij zijn inkopen doen. Tragisch is hij aan zijn eind gekomen. Op zekere dag in de winter werd vader Kresser stijf bevroren aangetroffen in het Heilooërbos. Nadat hij naar zijn huisje aan de Geestersingel was vervoerd, werd hij op advies van zijn vrouw achter de kachel neergelegd, waarop zij verklaarde:”As-ie daar legt, sal- ie wel ontdooien”. Moeder Kresser had het mis en werd weduwe.’
———————————————————————————————-
HOE HET MET MOEDER KRESSER IS AFGELOPEN?
Kort na dit voorval kreeg zij kennis aan een andere man die zich voortbewoog op krukken. Maar zoals meerdere malen werd geconstateerd, zonder die krukken harder kon lopen. Na deze nieuwe verbintenis is de familie verhuisd naar het Groot Nieuwland in Alkmaar, waar na enige tijd de tweede echtgenoot kwam te overlijden en zij opnieuw weduwe werd. Hierdoor werd zij gedwongen haar eigen kost te verdienen, hoofdzakelijk door bedelen, omdat zij van de kleine geldelijke onderseuning niet kon leven. Moeder Kresser en haar zoon Corrie zijn later in een inrichtng opgenomen.
Nog een herinnering? Ach, laat ik het Rein Bankert zelf vertellen: ‘Humpie Tumpie was een aardig ouderwets type, met bakkebaardjes en een lollig klein neusje, volkomen het evenbeeld van zijn vrouw, maar de laatste zonder hogergenoemde haartooi. Hij een stil, stokdoof mannetje, zij een druk pratend wijfje en toch volkomen bij elkaar passend, ondanks hun kommervol bestaantje, dat hij met een klein mandje kramerij en zij door een paar werkhuizen moesten verdienen.’
Een spraakgebrek, hij kon de ‘b’ niet zeggen, was soms aanleiding tot vermakelijkheid. De aanhef tot zijn inkoop begon steevast met: “Een peste pril, drie stukkies ponte pant,” enzovoort. Steeds was hij het mikpunt van zijn collega’s, die hij door zijn doofheid slecht kon verstaan. Maar als hij in de gaten had, dat zij hem voor de gek hielden, dan vatte het oude baasje vuur en vlam, zich in allerlei kromme vloeken uitend: “Parst maar, pedonder je soort maar, je ken naar de pliksem lopen”.’
Dankzij Rein Bankert zijn deze Alkmaarse figuren uit lang vervlogen tijden aan de vergetelheid onttrokken, opdat een volgende generatie iets zal weten, van wat onherroepelijk voorbij is.
———————————————————————————————-
DE OUDE DOETS
Ik vergat nog te vermelden dat die Alkmaarse typen van weleer onderdak vonden in zogenaamde volkslogementen of woonden in krotjes. Voor de oorlog bezat Alkmaar ongeveer zes volkslogementen, te weten ‘De Kolk’ aan het Groot Nieuwland, ‘De Ster’ in de St – Annastraat, ‘De Goede Verwachting’ in de Keizerstraar, ‘Het Anker’ en de ‘Wijnberg’ aan het Luttik Oudorp en ten slotte nog het zeer onzindelijke logementje van Ootje de Baar aan het Verdronkenoord.
Wonderlijke typen waren het, dat begrijpt u natuurlijk inmiddels wel. Ze zwierven door Alkmaar en gaven kleur aan het straatbeeld. Deze veelal venters en landlopers waren alleen bekend onder bijnamen of scheldnamen. Sommigen van hen – waaronder ook vrouwen – hadden betere dagen gekend. Huiselijke omstandigheden en drank waren meestal de oorzaken voor hun maatschappelijke ontsporing.
Onder de venters was er één die ‘Oude Doets’ heette. Hij gaf soms aanleiding tot komische situaties, zowel in voorkomen als in zijn doen en laten. Winter en zomer droeg hij een zwarte strohoed met brede rand en het gebeurde menigmaal, dat hij twee brillen over elkaar op zijn neus torste. Dan had hij nog de eigenaardige gewoonte steeds een zangerig deuntje te neuriën. Niet bij tussenpozen, doch steeds door een gesprek of bij het opgeven van zijn inkopen: “Twee stukkies keperband, tuteretuut, drie stukkies cocos – zeep, tuteretuut”, en zo steeds maar door.
Af en toe leed hij aan verstandsverbijstering en deed hij wonderlijke verhalen uit zijn leven. Voorheen bezat hij een bodedienstje in de Schermer en hij leefde dan met zijn gedachten weer in die periode en sprak volkomen wartaal, totdat hij weer begon te zingen. Dan was de bui over.
Straatfiguren zijn in Alkmaar niet meer voorhanden. Na de genoemde personen zijn er geen markante straatfiguren meer opgestaan, iets waarover niet behoeft te worden getreurd, vind ik. De verbeterde sociale omstandigheden zullen hier wel niet vreemd aan zijn.
——————————————————————–
DE OUDE DOETS 2
Ik vertel u nog even hoe die oude Doets zijn laatste levensdagen sleet. Tijdens zijn laatste jaren was hij volkomen kinds en moest sterk in de gaten gehouden worden, daar hij anders de deur uitliep. Eens moest zijn vrouw een boodschap doen en bleef wat langer weg dan gewoonlijk, van welke gelegenheid hij gebruik maakte om het bed te verlaten.
Moeder kwam terug, manlief was gevlogen. In het woninkje was hij niet meer, dus moest hij het steegje naar de straat zijn gegaan en jawel, enige huizen verder zat hij, alleen gekleed in een soort linnen hemd in de goot rustig te spelen met zijn onafscheidelijke knikkers. Onder hilariteit van de omstanders werd hij met behulp van de buren weer in zijn bed teruggebracht.
Niet lang na dit avontuur is hij de weg van alle leven ingegaan.
———————————————————————-
EEN OUD RECEPT
Ergens op een zolder werd een nota uit 1935 door de bewoner gevonden. De rekenig werd uitgeschreven door een arts voor mondziekten en tandheelkunde. Aardig is te vertellen dat er in die tijd nog de plicht bestond een zegel te plakken op elke nota die werd betaald. Deze zegel had een waarde van tien cent. Ook leuk is dat het telefoonnummer uit slechts drie cijfers bestond. De rekening werd uitgeschreven voor een ondergebit en het bedrag luidt fl.12,10.
Het formaat van de nota is octavo, wat voor die tijd gebruikelijk was. In de jaren ’70 werden de formaten van briefpapier e.d. vervangen door A – formaten, bijvoorbeeld
het A 4 – formaat.
Wat laat deze nota nog meer met zich meedraagt, is een met potlood geschreven recept voor een platgebakken boterkoek. Of het daadwerkelijk ook lekker is, weet ik niet, want ik kan niet koken,braden of bakken. Maar het is het proberen waard voor de bakkers onder ons. Hier geef ik u het letterlijk overgenomen recept:
3 ons bloem (300 gram)
240 gram boter
240 gram suiker
1 ei
Voor het vulsel:
100 gram amandelen
1 ei
100 gram suiker (7 1/2 lepel)
Geraspte citroenschil
Boter, bloem, suiker en losgeklopt ei klopt men goed en samenhangend mengen.
Ver eronder staat in hetzelfde handschrift nog: De wijsgeer zegt, en heel terecht:
Want een mug die kan wel vliegen,
maar een vlieg kan niet muggen.
——————————————————————–
MUZIKALE TYPES
Begin vorige eeuw herbergde Alkmaar meerdere ‘muzikale’ types. Malle Mie was een zielig en vervuild vrouwtje, in lompen gehuld. Als zij werd nageroepen, dan brak zij in huilen uit. De grootste ‘attractie’ kwam wanneer zij van iemand een paar centen kreeg. Dan begon zij al dansend een onsamenhangend liedje te zingen. Zij heeft lange tijd in de Bloemstraat gewoond en na haar overlijden werd de inboedel rechtstreeks naar de vuilnis gebracht.
Zo kende Rein Bankert in zijn jeugd een merkwaardig figuur: ‘Jopie Peerdepoot’. Jopie had deze bijnaam verworven vanwege een gebrek aan zijn voet, waardoor hij zich met een soort hinkstap verplaatste. Ondanks deze afwijking gedroeg hij zich deftig. Zijn kleding was altijd zeer netjes, een kostuum van goede stof en snit. ‘s Zomers het hoofd gedekt met een strohoed en ‘s winters een deukhoed, op zijn neus een lorgnetje en steeds gewapend met wandelstok, waarmede hij gracieus zwaaide. Menigmaal was hij het object van grappenmakers en het hoogtepunt van ‘vermaak’ was, wanneer men Jopie in een café wist te bwegen tot het vertolken van een lied, dat hij dan met zeer hoog geluid ten gehore bracht. Hij verdiende ook een kleinigheid met het verkopen chocolade aan soldaten in de Hout of op de Krocht.
Jan Rus behoorde tot de meest lachwekkende. Hij kwam op vrijdag langs de huizen en ‘bespeelde’ dan zijn harmonika. Hij drukte gelijktijdig een aantal toetsen in en zong daarbij, waarbij een spraakgebrek bleek, hetgeen een lachwekkend effect had.
Bram de Wilde heeft met diverse orgels ruim 40 jaren kleur aan het Alkmaarse leven geschonken. Kort na de meidagen van 1940 kreeg hij het met de Duitsers aan de stok en sedertdien heeft hij niet meer gedraaid. Waarom Bram de Wilde het met die Duitsers aan de stok had, is mij niet bekend. Misschien weet u waarom? Wilt u het mij laten weten?
Zijn diverse orgels waren het ‘Stekie’, naar een beeldje met ministerssteek. Verder had hij het ‘Puntkappie’ en ook nog de ‘Tubantia’, die zoveel energie vroeg, dat de bijnaam de ‘Moordenaar’ ook wel werd gebruikt. Op de enige bekende foto staat Bram de Wilde met zijn orgel ‘De 54 Bursens’.
Mocht u het weten dat van Bram de Wilde, dan hoor ik dat graag van u.
——————————————————————–
INSPECTEUR PIJL
De Alkmaarse gemeenteraad organiseerde eens twee stadsgesprekken over veilidheid, waarden en normen.
Nu werd de jeugd erbij betrokken, omdat de eerste gesprekken weinig opgeleverd hadden. Uit mijn jeugd kan ik mij zulke gesprekken niet herinneren. Die stads gesprekken waren blijkbaar niet nodig. Ik hielp bejaarde dames met het oversteken van de straat zonder hun handtasjes af te nemen. Een dubbeltje was een dubbeltje, touwtjes hingen uit de brievenbus, zodat kinderen naar binnen konden en we hadden douane met een pet én we hadden agent Pijl. Agent Pijl had een scherp gesneden, zonnebankbruin gezicht en hij droeg altijd een wiitte, zijden sjaal onder zijn zwarte uniformjas.
Agent Pijl woonde in de Lyceumstraat. We hadden respect * voor deze politieman. Hij keek streng en zat immer kaarsrecht op zijn fiets met stangenremmen. Als jochie dacht ik dat hij commissaris was, misschien vanwege zijn prachtige zwarte uniform dat hij altijd onberispelijk droeg. Vele jaren later vernam ik dat de heer Pijl de rang van inspecteur bekleedde.
Agent Pijl sprak ons weleens streng aan als we op straat aan het voetballen waren. We bogen dan gedwee ons hoofd en beleefd beloofden we niet meer op straat te voetballen. Steevast nam hij ons de bal af. Die mochten we een week later op het bureau ophalen. Protesteren deden wij niet. Onze ouders evenmin. Tegenwoordig zou een agent ( leraar of dokter ) besprongen en beledigd worden, door wat vroeger ‘opgeschoten jongens’ werd genoemd. Men kan anno nu in sommige situaties, ingeklemd tussen zulk soort jongens (en ouders ), beter zwijgen of iets verbieden, want echt spreken kunnen zij eigenlijk niet, en als deze monosyllabische huftertjes ( of ouders ) merken dat een agent ( leraar of dokter ) dat wél kan, neigen zij ertoe het gesprek met hun handen voort te zetten.
Wij waren eens op het schoolplein van de Tesselschadeschool in de Hofdijkstraat aan het rolschaatsen. Twaalf, dertien jongens rolschaatsten dat het een lieve lust was.Totdat agent Pijl aan het schoolpleinhek verscheen. Hij parkeerde zijn mastodont van een fiets tegen het hek en wenkte ons met zijn hand naar hem toe te komen. We moesten onze rolschaatsen afbinden. Hij nam ze een voor een af en propte al die rolschaatsen onder de snelbinder van zijn fiets. Dat nam geruime tijd in beslag en al die tijd zwegen we. We mochten ze een week later op het bureau ophalen.
Nog steeds zie ik agent Pijl, kaarsrecht op zijn rijwiel, de Hofdijkstraat uit fietsen met al die rolschaatsen onder de snelbinders.
Hadden we agent Pijl nog maar, dan waren die stadsgesprekken niet nodig.
* Respect is volgens van Dale: ‘het door zijn gedrag doen blijken van eerbied, hetzij in een gezagsverhouding, hetzij als ( uiting van ) een gevoel van hoogachting of waardering op grond van prestatie of zedelijke kwaliteit’. Met andere woorden betekent respect dat wat verdiend moet worden.
Dat respect had inspecteur Pijl zeer zeker verdiend.
——————————————————————–
HEER BOETERS
Van mijn middelbare school, een vestingachtig complex gelegen aan de westrand van Alkmaar, herinner ik mij een leraar die les gaf volgens het principe van straffen en belonen. Het was een gevoelig man met veel hart voor zijn werk. Leerlingen bij te brengen, hoe iets feilloos uit het hoofd te berekenen; een onderricht dat nu vrijwel tot het verleden behoort, was voor hem een levenskwestie. Hij woonde in de Lyceumstraat, in zo’n prachtige erkerwoning. Die leraar, de heer Boeters, was noch nodeloos streng, noch pietluttig en kon de leerstof goed over brengen. Hij had in ieder geval een behoorlijk didactisch vermogen en leerde ons veel. Ik herinner mij ook een docent natuurkunde, waarvoor een schitterend ingerlokaal bestond, de heer L. , die elke twee of drie maanden een geheel nieuwe methode invoerde. Deze kinderdompteur bracht alles en iedereen in verwarring met zijn hysterisch geschreeuw. Verder bleef zijn amfitheater gewijs gebouwd en met de modernste attributen uitgeruste lokaal volslagen onbenut. Ik wil niet alle leraren herinneren of over hen iets melden. U moet maar denken: geen nieuws, goed nieuws.
Die meneer Boeters was wél een competente leerkracht. Hij vond het les geven geen vernedering. Als wij goed luisterden, geen keet trapten en goed ons best deden, dan wilde meneer Boeters weleens een mop tappen. Tegen het eind van de les zei hij dan: ‘Jullie hebben prima je best gedaan, ruim maar op en dan vertel jullie een leuke mop.’
We borgen de boeken, schriften en pennen op in onze tassen, en gingen met de armen over elkaar ( kom daar maar eens om tegenwoordig ) er goed voor zitten. En vertellen kon die meneer Boeters!
‘Kennen jullie de anekdote van die twee oude vrienden die elkaar heel lang niet meer gesproken hebben?’
Een bedeesd ‘neuh’ klonk op.
‘Luister, gebood hij de klas. ‘Twee oude vrienden hebben elkaar in twintig jaar niet ontmoet en lopen elkaar tegen het lijf. Ze besluiten naar een naburig café te gaan om bij te praten.
“Fantastisch dat ik je weer eens zie,” zegt de ene. “je bent natuurlijk ook al lang getrouwd, kinderen enzo?”
“Ja zeker,” zegt de ander, ik ben getrouwd en heb twee kinderen. Hier, kijk een foto van mijn vrouw.”
De ene vriend bekijkt de foto en merkt dan op: “Tjeu, wat een lelijke vrouw heb je!”
“Zij is niet knap,” zegt de ander, “maar zij is goed voor de zaak.”
“Hier een foto van mijn kinderen.”
De vriend bekijkt de foto en verzucht: “Tjeu, jij boft ook niet. Wat een lelijke kinderen heb jij!”
“Nou ja,” zegt de andere vriend, ze zijn niet knap, maar goed voor de zaak.”
“Wat voor zaak heb jij dan, kerel?”
“Wel, ik run een spookhuis.”‘
Dat soort mopjes vertelde de heer Boeters altijd.
———————————————————————————————-
STOEPEN – VAN HANDEL EN WANDEL
In het jaar 1923 ontstond in Alkmaar bij verschillende oudheidminnende figuren enige beroering. De reden hiervoor was de voortschreidende modernisering, vooral vande Langestraat. De belangrijkste winkelstraat, waar de asfaltering in zicht kwam. Tengevolge hiervan zouden de stoepen moeten verdwijnen, een aangelegenheid, die tal van pennen en monden in beweging bracht. Ik zal u uitleggen waarom dat asfalteren zoveel stof deed opwaaien.
De stoep was de plaats van verpozing en recreatie voor de bewoners van het huis. Op mooie zomeravonden zaten de mensen daar op stoelen en banken uit te rusten van alledag. Tevens was het de speelplaats van de kinderen. De stoepen waren er niet alleen voor het vermaak van de jeugd of het gemak van de bewoners, want op marktdagen waren het uitstalplaatsen van de winkeliers.
De manufacturiers profiteerden daar in hoge mate van. De rollen rood en blauw baai, molton en flanel stonden er hoog opgetast naast de bakken, met glas gedekt, met linten, fournituren en vooral ook zakdoeken in diverse kleuren en opdrukken. Daarnaast waren er bijvoorbeeld de handelaren in blikken of koperen gebruiksvoorwerpen. Ook melkkannen werden aan de straat tentoongesteld.
Boven de stoepen van de slagers hingen aan rode jukken, met zwartgeschilderde of koperen haken, halve varkens, stukken koevlees, zijden spek enzovoort. De bakkers stalden brood, kruidkoeken en andere lekkernijen uit. De visboer, die eveneens zijn waren op de stoep onder een luifel uitstalde: vaatjes met geweekte stokvis en zoute vis. Ook kon men hoge zijden petten, boerenpetten zien uitgestald. En hoeden die aan kapstokken hingen. Met een stokje kon men een hoed afwippen om deze te passen. Zo had een ieder zijn eigen nerinkje. Er heerste een gezellige drukte en nijverheid langs en op die stoepen.
Door het toenemende verkeer moesten de stoepen verdwijnen en door de grote warenhuizen én de drukke zaterdagmiddagmarkt zijn de uitstallingen op de stoepen overbodig geworden. Daarmee is dat alles historie geworden en is veel schilderachtigs in Alkmaars binnenstad verloren gegaan.
Echter Alkmaar heeft nog steeds een mooie, historische binnenstad. Op de grachten zie je nog hier en daar van die stoepen. Gaat u er maar eens kijken en ik hoor graag uw mening over mijn mooie geboortestad.
—————————————————————————
DE HEER ANTUSCH
Je kunt veel zeggen over hoe het vroeger was. Was het onderwijs beter dan tegenwoordig? Uiteraard was de jeugd van toen geen haar beter of slechter dan die van het begin van de vorige eeuw. Ook toen sprong ze uit de band wanneer ze er de kans toe kreeg bij een leraar, die bijvoorbeeld de orde niet straf handhaafde.
Begin vorige eeuw zat mijn vader op de Rijks H.B.S. aan de Paardenmarkt. Hij vertelde mij – jaren geleden – weleens verhalen over zijn H.B.S.-tijd. Dr. Antusch was toen directeur en dat rondom die Dr. Antusch een sfeer was van wat het oude testament noemt “vreeze”. Niet vrees of angst, maar een soort numineuse eerbied die gegrond was op het handhaven van perfecte orde en op een grote liefde die hij voor zijn school had.
Als hij bovenaan de trap stond – zo herinnerde mijn vader – als de school begon, dan waagde niemand het de linkerkant van de trap te gebruiken. Daar stond hij, kort, dik, grijzend, gouden bril op, duimen in zijn vest en als een veldheer daalde hij dan de trap af. Hij had een wat deftige manier van spreken en een uitgesproken voorkeur voor vreemde woorden.
Tegen een leerling die op het matje moest komen, zei hij bijvoorbeeld: ‘Jongetje, ik zal onmiddellijk je vader praefinieren’.
Stilte bij het slacht offer.
‘Weet je wat praefineren is?’
‘Nee, meneer Antusch.’
‘Praefinieren is in kennis stellen van een onaangename boodschap.’
——————————————————————-
DE HEER DELACHAU
Een van de markantse figuren waarvan mijn vader les kreeg, was de heer Delachaux, leraar Frans, bijgenaamd Kobus. Ik ben helaas de uitleg van zijn bijnaam vergeten.
Hij had een scherp profiel, grijze snor en sik en vooral levendige ogen, die vaak lachten, maar ook vervaarlijk konden kijken met één opgetrokken wenkbrauw. Steeds droeg hij een hoge witte boord en met zijn grijze colbert en bruine schoenen zag hij er als een voornaam man uit. Hij was een Fransman of Waal, hetgeen duidelijk hoorbaar was aan zijn uitspraak van het Nederlands. Hij sprak zijn leerlingen aan met monsieur, waarbij hij altijd succes had met het uitspreken van de namen van de leerlingen op zijn Frans.
De heer Delachaux had een merkwaardig systeem van de les overhoren. Zo gauw iemand een fout maakte zei hij “kruusje”, en deze kruisjes tekende hij aan in zijn boekje. Wie drie kruisjes had, kreeg een onvoldoende op zijn rapport.
De heer Delachaux – blijkbaar desgevraagd – gaf eens een uiteenzetting van zijn systeem.
‘Wie zijn les niet kent als hij een beurt krijgt, wordt genoteerd met een kruisje. Wie een reeks kruisjes heeft, krijgt een onvoldoende.’
Na deze uiteenzetting vroeg iemand hem of er ook aantekening wordt gehouden van de goede beurten?
‘Neen,’ was het korte antwoord.
Men bejammerde dit, ‘omdat het “kruissingssysteem” alleen het zonderegister naar voren bracht en het goede van de leerling wegmoffelde.’
De heer Delachaux reageerde door te zeggen dat ‘geen enkel kruisje betekent dat de leerling zijn lessen uitstekend leert.’
Mijn vader vertrouwde mij toentertijd toe dat latere generaties nog onder dit “moordend stelsel” hebben geleden.
—————————————————————————
DE HEER BAINTS
Ik schreef over de H.B.S.-tijd van mijn vader. Hij vertelde mij weleens verhalen over zijn toenmalige directeur en leraren. Zo ook over zijn leraar Duits, de heer Baints.
Deze heer Baints hanteerde een oeroud, droog leerboek, waarvan de eerste regels luidde: ‘der Rabe des Knaben und der Rappe des Knappen’. ( De raaf van de knaap/jongen en het (zwarte) paard van de schildknaap. )
De cijfers van de heer Baints gaven nog weleens aanleiding tot kritiek. Hij kreeg van de directeur onomwonden te horen, dat het ‘niet natuurlijk’ mocht heten, als voor een proefwerk 20 van de 28 leerlingen een onvoldoende boeken: ‘Was het proefwerk te moeilijk of te lang geweest, of was de leraar minder goed gedisponeerd?’
Mijn vader wist zich nog te herinneren dat van de circa 180 rapporten er niet minder dan 59 prijkten met een onvoldoende voor Duits.
De directeur, de heer Antusch, hield een kleine enquête onder enige zwakke, middelmatige en vlugge leerlingen, betreffende de aan huiswerk bestede tijd. Hij maande de leraren aan om meer overleg te plegen voor een goede repetitiespreiding.
– – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – –
Een tragi-komische gebeurtenis viel in die dagen voor tijdens een les van de heer Baints, juist toen deze de eer genoot van een bezoek door de inspecteur. In een kast van het leslokaal, waar vanwege dit hoge bezoek allicht een eerbiedige stilte heerste, liep plotseling een wekker ratelend af. Bij het naderende onderzoek, dat onvermijdelijk volgde, kwamen twee jongens als hoofdschuldigen tevoorschijn. Eén daarvan vertelde, dat het ‘wekkerplan’ al een week eerder tot uitvoering had kunnen zijn, maar toen ging het ding niet af. Voor gezamenlijke rekening was de wekker toen gerepareerd. Hij had de wekker in de kast geplaatst, maar alleen omdat zijn klasgenoten hem voor de voeten hadden geworpen, dat hij niet mee durfde te doen. Hij was dus geen hoofdschuldige, maar eerder slachtoffer van de omstandigheden.
De heer Baints maande de zaak niet te tragisch op te vatten, het was maar een jongensstreek.
‘Neen,’ aldus de directeur, ‘het was een weloverlegd complot om een bepaalde leraar te hinderen.’
De operatie ‘wekker’ eindigde ermee, dat de twee hoofdschuldigen, waaronder het ‘slachtoffer’ voor een week van school werden gestuurd.
De heer Baints sukkelde in die tijd erg met zijn gezondheid – wist mijn vader ook te vertellen – en het lesgeven viel hem zwaar, daar hij astmatisch was. Toen hij een keer tegen een leerling, die er niet veel van maakte, nijdig zei: ‘Du hast eins,’ liet deze zich ontvallen: ‘Merci Baints.’ Een furieus ‘Heraus!’ besloot dit korte woordenspel, dat verder geen gevolgen gehad.
—————————————————————-
MUZIKALE TYPES 2
Zoals gezegd kende Alkmaar begin vorige eeuw meerdere ‘muzikale’ types. Rein Bankert herinnerde dezen als volgt: Malle Mie was één van hen. Zij was een zielig en vervuild vrouwtje, in lompen gehuld. Als zij werd nageroepen, dan brak zij in tranen uit. De grootste ‘attractie’ kwam wanneer zij van iemand wat centen kreeg. Dan begon zij al dansend een onsamenhangend liedje te zingen. Zij heeft lange tijd in de Bloemstraat gewoond en na haar overlijden werd de inboedel rechtstreeks naar de vuilnis gebracht.
Tegenwoordig is de Bloemstraat, gelegen in de historische binnenstad, een geliefkoosd straatje om te wonen.
Een ander merkwaardig figuur uit die tijd was ‘Jopie Peerdenpoot’. Jopie had deze bijnaam verworven vanwege het gebrek aan zijn voet, waardoor hij zich met een soort hinkstap verplaatste. Ondanks deze afwijking gedroeg hij zich deftig. Zijn kleding was altijd netjes, een kostuum van goede stof en snit. ‘s Zomers het hoofd gedekt met een strohoed en ‘s winters een deukhoed, op zijn neus een lorgnetje en steeds gewapend met een wandelstok, waarmee hij gracieus zwaaide. Menigmaal was hij het object van grappenmakers en het hoogtepunt van ‘vermaak’ was, wanneer men Jopie in een café wist te bewegen tot het vertolken van een lied, dat hij dan met zeer hoog geluid ten gehore bracht. Hij verdiende een kleinigheid met het verkopen van chocolade in de Hout of in de stad.
Jan Rus behoorde tot de meest lachwekkende. Hij kwam langs de huizen en ‘bespeelde’ dan zijn harmonika. Hij drukte gelijktijdig een aantal toetsen in en zong daarbij, waarbij een spraakgebrek bleek, hetgeen een lachwekkend effect had.
———————————————————————-
WILLEM DE KONING
In ‘Alkmaar op zondag’ stond een buitengewoon aardig artikel geschreven door Willem Kuyk. Hij is opgegroeid in het weeshuis van Alkmaar. Momenteel woont hij in Amsterdam – West. In zijn ontboezeming repte Willem Kuyk enkele regels over ene Willem Koning: ‘Ik hoor nog luid Willem de Koning galmen als hij, ik meen op donderdag, riep na ‘n mep van stok op bekken:”Uitverkoop op de visafslag!”
Wie was Willem de Koning? Ik duik nog maar eens in het boekje van Rein Bankert. Hij heeft De Koning eveneens gekend tijdens zijn jeugd en vertelt het volgende over hem:
‘Hij was stadsomroeper, een belangrijk figuur in het Alkmaar van vóór de oorlog. Zijn sterke, duidelijke stem, voorafgegaan door hevige slagen op een blinkend koperen bekken, kondigde openbare verkopingen aan en eventuele vermissingen.
Was er een bijzondere bekendmaking dan was zijn rijzige figuur gedekt met een hoge hoed en bij minder belangrijk nieuws droeg hij een zijden pet. Op zondagen deed de hoed dienst bij zijn vaste kerkgang naar de Kapelkerk op de Laat.
Later is hij opgevolgd door een zekere Boogh, doch zijn stem was een fluistering vergeleken bij het stemgeluid van De Koning.’