Verhalen – Ben Brandhout

Kees Wortel schrijft over de belevenissen van een bijzonder man. Hij verhaalt over zijn rijkdom, vrienden en vriendinnen, zijn reizen en avonturen. Zijn naam is Ben Brandhout.

———————————————————————————————————————

EEN FLINKE JONGEN

 

Ben Brandhout heeft het prima voor elkaar. Een mooi buiten, een dure sportauto, een appartement in Parijs aan de rue de Castellane vlakbij de beroemde boulevard de Hausmann. Ben heeft geld in overvloed en zijn zaakjes rollen goed. Toen hij een kleine jongen was, was dat wel even anders. Hij heeft veel moeten knokken voor wat hij nu heeft.

Eigenlijk zag de jonge Ben er niet naar uit om te worden wat hij nu is: een groot zakenman. Hij was zwak, een beetje bang, verlegen zelfs; althans dat schéén hij te zijn.

Geen hout, zo te zien, waaruit goede kooplieden plegen te worden gesneden. Maar toch lukte het Ben iemand te vinden, toentertijd, die het met hem wilde proberen. Dat was een bekende confectiehandelaar in de binnenstad…

‘Nu goed jongeman, ik stel je op de proef…’
‘U zult er geen spijt van hebben, dat verzeker ik u,’ zei Ben onderdanig.
‘Voor beloften koop ik niet veel,’ viel de confectiehandelaar bars uit, ‘ik wil vandaag nog weten wat ik aan je heb. Hier deze rekening heb ik al zeven keer aangeboden. Ga jij die maar eens innen. Als het je lukt deze klant te laten betalen, is je kostje bij mij gekocht.’
‘Laat u dat maar aan mij over. Ik heb het geld zogezegd al in mijn zak. Graag één inlichting,’ wilde Ben nog weten, ‘heeft deze meneer nog veel ándere onbetaalde rekeningen bij de winkeliers in de stad?’

De handelaar begon te brullen van het lachen dat het een aard had. ‘Of hij die heeft? Overal! Ze kennen hem toch zeker in de hele stad! De meeste ondernemers hebben de moed allang opgegeven. Ze manen hem zelfs niet meer.’

Ben wreef zich in de handen en spoedde zich naar de man die maar niet wilde betalen. Een uur later was hij alweer terug in de distributieshowroom.

‘Alstublieft,’ zei hij beleefd tegen zijn baas en hij spreidde de bankbiljetten uit op de toonbank. ‘Hier zijn de vierduizend euro’s.’
De baas wreef zich de ogen uit. Hij nam de biljetten in zijn hand en kon zijn ogen niet geloven.
‘Jongeman Brandhout, hoe heb je dat voorelkaar gekregen?’
‘Heel eenvoudig,’ antwoordde Ben, ‘ik heb dat persoon gezegd dat, als hij niet zou betalen, ik naar al zijn schuldeisers zou gaan om hen te zeggen…’
‘Dat hij niet betaald heeft,’ onderbrak de confectieleverancier Ben, maar dat weten ze toch, dat hij niet betaalt…’
‘Nee, nee,’ ging Ben verder, ‘… om hen te zeggen dat hij míj betaald heeft.’

————————————————————————————————————-

ZO MOET HET NIET

De jeugd vroeger. Hoe was het daar eigenlijk mee? Uit eigen ervaring kan ik daar wel over oordelen. Mijn broers, zussen en ikzelf hadden het onze ouders niet moeilijk gemaakt. Je kunt veel zeggen over hoe het vroeger was. Was alles beter dan tegenwoordig? Uiteraard was de jeugd van toen geen haar beter of slechter dan die van nu. Ook toen sprong ze uit de band wanneer ze er de kans toe kreeg. Natuurlijk had je baldadige jeugd. Opgeschoten jongens heette dat toentertijd. En die jongelui haalden weleens kattenkwaad uit. Zij waren somtijds opstandig tegen wie of wat dan ook. Maar velen waren bereid om te werken, hadden eerbied voor het gezag en behandelden hun ouders niet als oud vuil. Ze gaven zich nog niet over aan drankmisbruik, zinloze vernielingen of verdovende middelen.

Ben Brandhout is uit het goede hout gesneden. De jonge Ben, 17 jaar, loopt stage in een kruidenierswinkel en de baas geeft hem instructies: ‘Als er nou iemand binnenkomt die iets wil kopen en we hebben het niet, moet je proberen hem iets ánders te verkopen wat we wel hebben.’
‘Laat u dat maar aan mij over,’ antwoordt Ben met zelfvertrouwen. ‘Ik weet wat zaken doen is.’

Een uur later ziet de eigenaar van de Vivowinkel dat een keurige dame die Ben aan het helpen is, al haar boodschappen die ze reeds gekocht heeft, voor de toonbank laat vallen en de winkel uit rent.
‘Wat is er aan de hand?’ vraagt de kruidenier.
‘Weet ik veel, ‘zegt Ben, ‘ik heb alleen maar uw raad opgevolgd… ze vroeg me om closetrollen; ik zei, we hebben geen toiletpapier, maar schuurpapier hebben we wel.’

———————————————————————————————————–

SCHONE SCHIJN

 

Ben Brandhout heeft om zijn slinkende spaarrekening aan te vullen het besluit genomen om wederom in zaken te gaan. Ben heeft een goed gevoel voor zaken. Hij is een echte ‘bon vivant’, een levensgenieter. Hij heeft bijna nooit iets uit hoeven te voeren. Ben beschikte altijd over veel geld. Hoe hij daaraan kwam, wist eigenlijk niemand. Ben geniet van het leven. Hij houdt van mooie vrouwen, snelle auto’s en televisie kijken. Lezen, daar moet Ben nog steeds niets van hebben. De enige boeken, die hem ooit ergens mee hadden geholpen, waren het kookboek van zijn moeder en het chequeboek van zijn vader.

Om zijn zaken goed te regelen heeft Ben in zijn fraaie huis een prachtige werkkamer laten inrichten. Als kroon op zijn werk heeft hij gisteren een luxe telefoon laten komen, met een hoorn van elpenbeen. Voorlopig staat deze indrukwekkend op de schrijftafel. Ben neemt ook een knappe secretaresse in dienst. Een mooie, intelligente vrouw. Zij heet Joeke. Zij moet klanten ontvangen en die bij Ben aandienen. Joeke vindt hem best aardig.

Op een dag, net als Joeke een kopje koffie serveert, gaat de voordeurbel. Ze snelt naar de deur. Er staat een man. Hij heeft een koffertje in zijn hand. Door de intercom dient Joeke hem aan. De eerste klant! Ben laat hem eerst – een goed beginsel – een kwartier wachten. Om nóg meer indruk te maken, neemt Ben de elpenbenen hoorn van de haak en doet net , als de man binnenkomt, alsof hij een gewichtig gesprek voert.

‘Ja, maar mijn beste directeur – generaal, ik geloof dat we onze tijd verspillen………… Goed, goed, dat hoeft niet per se het geval te zijn………… Juist ja, twintigduizend euro? Maar dan toch in geen geval minder………… Oké, dat is dan akkoord………… Ja, goedendag!’

Ben legt de ivorenhoorn op de haak neer. De klant schijnt er werkelijk beduusd van te zijn. Wat zeg ik? Verward zelfs!

‘U wenst, meneer?’ vraagt Ben achterover leunend in zijn leren feauteuil.
‘Ik,’ stamelt de man, ‘ik ben de monteur… ik kom de telefoon aansluiten.’

——————————————————————–

ZAKENREIS 

 

Ben Brandhout is met twee zakenvrienden – Jan uit de Keting en Bert Broodmeel –  in New York beland. Ze logeren in een luxueus hotel in het centrum van deze metropool. Het hotel is een reusachtige wolkenkrabber met 120 verdiepingen. Er overnachten regelmatig beroemde filmsterren en zelfs presidenten. Men moet dus flink geld hebben om er enkele nachten te verblijven. Maar ja, dat hebben Ben en zijn makkers wel. Ze behoren dan ook tot  ‘hijg -zo-zei -ie -tie’. Een kleine groep mensen die leeft van het ene feest naar het andere.

Ben en zijn makkers Jan en Bert lopen met gewinde pas het hotel in. De mannen kuieren door de grote hal naar de balie om hun kamersleutels op te halen. Achter de marmeren balie staat een persoon met een mooi uniform aan. Met zo’n gouden koortje eraan. U kent dat wel. Het valt Ben op dat de uitdrukking op het gezicht van de baliemedewerker zeer ernstig staat. De man overhandigt Ben de sleutels.

‘Heren,’ spreekt het uniform, ‘ik heb een onprettige mededeling. De liften zijn uitgevallen. Dienaangaande bericht ik het volgende: u zult van de trap gebruik moet maken. Heel vervelend. Men is momenteel koortsachtig bezig het probleem op te lossen.’
‘Wat een taalgebruik,’ zegt Ben tegen zijn vrienden, ‘hij denkt zeker dat hij Eerste Kamervoorzitter is.’
De vrienden staren de balie-employé aan.
‘Ja, heel vervelend,’ onderbreekt Jan de stilte, ‘omdat we op de honderdenvijfde verdieping onze kamers hebben.’
‘Sodeju,’ roept Bert, ‘dat kost ons uren om al die trappen te bestijgen.’
‘Heren, heren,’ kalmeert Ben, ‘laten we deze situatie rustig opnemen. Ik heb een idee om onze klimpartij op een aangename wijze te ondernemen. We geven eerst onze jassen af in de garderobe, dat scheelt gewicht. Dan, zo stel ik voor, gaat Jan, omdat hij daar goed in is, van de eerste tot en met de vijfenveertigste verdieping jodelen. We doen alsof we een alp beklimmen. Van de vijfenveertigste tot en met de negentigste etage zal Bert de grootste hits van Frans Bauer zingen. Hij is een grote fan van hem, zoals jullie weten. En ten slotte vertel ik het laatste stuk tot aan onze kamers jullie een griezelverhaal. Het zal het traplopen aanzienlijk veraangenamen en de klimtijd doen verkorten.’

De kameraden vinden dit een goed plan. Nadat ze de jassen hebben afgegeven, beginnen ze welgemoed hun klimpartij. De eerste etappe jodelt Jan er op los dat het een aard heeft. Door zijn prachtig gejodel bereiken de vrienden onder grote hilariteit snel de vijfenveertigste verdieping. Nu is Bert aan de beurt. Hij zingt uit volle borst de liedjes van Frans Bauer, waaronder ‘Heb je even voor mij’. Vooral dit lied galmt prachtig in het trappenhuis. Tjonge, wat kan Bert mooi zingen. Voordat ze het weten staan ze op de negentigste verdieping. Dan is Ben aan de beurt om zijn griezelverhaal te vertellen.

‘Nu, zegt Ben, ‘dit is een waar gebeurd verhaal. Het is griezelig en treurig tegelijk. De vrienden vertragen hun stap om goed te kunnen luisteren.
Ben zucht en vervolgt dan: ‘Ik heb de kamersleutels uit mijn jas vergeten te halen.’

—————————————————————————————————————

HET INTERVIEW

Ben zat voor zijn bureau in zijn werkkamer, speelde met een goudkleurige vulpen en keek de journalist vol aandacht aan.

‘Ik kan mij indenken, meneer Brandhout dat bezoekers, bewonderaars of zakenlui het u erg lastig maken of dat zij u domweg vervelen,’ zei de kwieke jongeman en noteerde iets in zijn blocnootje.

‘Soms wel dertig bezoers per dag,’ zuchtte Ben, ‘en iedereen wil weten waarom ik zo succesvol ben.’

‘Vertelt u mij eens, hoe raakt u die mensen eigenlijk kwijt? Hoe geeft u ze een teken dat ze moeten opbreken, zonder ze te beledigen?’

‘Och, heel simpel. Als ik ze weg wil hebben en de tijdsduur is overschreden , komt mijn secretaresse, Joeke,  en die zegt luid en duidelijk dat mijn boekhouder me  dringendwenst te spreken.’

‘Hahaha – kostelijk – haha,’ lacht de energieke reporter. ‘Een voortreffelijk idee, dat is…’

‘Meneer Brandhout,’ roept op dat moment zijn secretaresse  Joeke in de geopende deur, ‘ Uw boekhouder wenst u nu dringend te spreken!’

————————————————————————————————————–

 JAN WEET HET BETER

Ben Brandhout zit met zijn kamaraad Jan uit de Ketting thuis in zijn bibliotheek aan de borrel. De openhaard brandt en verspeidt een aangename warmte. Jan staat bekend als  een groot innemer. Ben is ook niet afkerig van een goed glas. Na hun zoveelste neutje roept Ben plotseling uit: ‘Ik word verschrikkelijk gekweld door hallucinaties.’

‘Hallócinaties,’ verbetert Jan hem.

‘Neem me niet kwalijk, maar het is hallúcinaties!’ zegt Ben.

‘En ik zeg je dat het hallocinatie is,’ brult Jan.

Ben gaat niet door de knieën. Maar Jan geeft niet toe. Ze drinken gestaag door en zwijgen een goede wijle.

Dan, ten einde raad, holt Ben naar de boekenkast en grijpt een woordenboek, zoekt het bewuste woord op en houdt het Jan triomfantelijk onder de neus: ‘Alsjeblieft…hallúcinaties!’

Jan slaat een blik op het woordenboek en zegt met grote minachting: ‘De kleine Koenen… en dan nog in de oude spelling ook!’

———————————————————————————————————-

Leave a Reply